Vader Leopold Mozart was een niet onbelangrijk componist, violist en kapelmeester van het aartsbisschoppelijk orkest te Salzburg, maar gedoemd de geschiedenis in te gaan in de schaduw van zijn zoon. Hij hield de muzikale opleiding van zijn kinderen Nannerl en Wolfgang stevig in de hand, en wist ze als z.g. wonderkinderen op exhibitietournees financieel uit te buiten.

Toch kunnen we zeggen dat Wolfgang, in Salzburg op 27 januari 1756 geboren, een gelukkige jeugd gekend heeft, ondanks de ontberingen die de lange reizen voor het gestel van de kinderen in die tijd meebrachten. Als kleuter leerde hij spelenderwijs piano, en moest als zesjarige “kunstjes” gaan opvoeren in de salons van de fine fleur van de grote Europese steden: na Wenen en Pressburg stonden Parijs, Londen, Den Haag en München op het programma. De indrukken die het kind Mozart toen opdeed, zouden hem later als veelzijdig componist best van pas komen.

Nog voor het gezin in 1766 naar Salzburg terugkeert, verrast Wolfgang zijn vader-leermeester met symfonietjes en sonates. Hij krijgt opdrachten van het hof (“Bastien und Bastienne” en de opera buffo “La Finta semplice”) en wordt in het orkest van zijn vader violist-concertmeester. Bewust weigerden de Mozarts daarvoor salaris, om het recht te behouden zich op elk ogenblik vrij te kunnen maken voor concertreizen.

Als de aartsbisschop sterft, beslist zijn strengere opvolger dat het maar eens gedaan moet zijn met die toestanden: Mozart krijgt een behoorlijk salaris, maar moet nu steeds ter beschikking van het orkest staan. Conflicten blijven niet uit, en in 1777 barst de bom: Wolfgang neemt ontslag en gaat op reis, dit keer door moeder begeleid (Leopold kon zijn orkest niet in de steek laten). Terug in Salzburg wordt Mozart organist en concertmeester. Tijdens een verblijf met zijn kapel in Wenen vindt hij de waardering die hem doet besluiten definitief met de aartsbisschop te breken, en het allereerste experiment als “vrije kunstenaar” op te zetten in Wenen (Haydn was toen nog bij Esterhazy en Beethoven te jong). Voor Mozart zelf was dit echter tegelijk het begin van de zorgen: zijn werken werden overal hoog aangeprezen maar laag geprijsd, terwijl kandidaat-pianoleerlingen door de hoge prijs afgeschrikt werden.
In 1782 huwt hij tegen de wil van zijn vader Constanze Weber, zodat ook uit die hoek geen financiële hulp meer moest verwacht worden, terwijl geen van beiden in staat was een gezinsbudget te beheren. Bij het overgrote deel van het publiek wekt Mozart meer bevreemding dan bewondering, en bij de meeste collega’s alleen maar onbegrip en naijver. Een gelukkige uitzondering was de vriendschap met de veel oudere Haydn, maar ongelukkigerwijze bevond die zich in Mozarts zwartste periode in Londen.

Als hij op het punt staat naar Praag te verhuizen, waar hij zowel meer artistieke als financiële waardering vond, benoemt de keizer hem (met een hongerloon) tot hofmusicus, om hem toch maar in Wenen te houden. Ook een laatste reis naar het Noorden bracht meer waardering dan geld op. Het grootste deel van zijn inkomen ging dan nog naar dokters en apothekers, omdat Constanze door te snel opeenvolgende zwangerschappen, erg verzwakt was. Ook zijn eigen gezondheid ging achteruit, en omwille van het voorschot, aanvaardt hij de opdracht voor een “Requiem”, ofschoon hij op dat ogenblik reeds werkte aan “Die Zauberflöte” en “La Clemenza di Tito”. Net voor de voltooiing van het “Requiem” begeeft zijn gestel het op 5 december 1791 en zijn leerling Carl Süssmayer werkt de partituur af. Door het slechte weer en de ziekte van Constanze was niemand op de begrafenis aanwezig. Zijn lichaam werd in een anoniem massagraf geworpen, zodat het nageslacht hem niet eens postuum kan gaan eer bewijzen.